…en moet het ook niet worden.
Onderwijs is een ‘grootheid’ waar iedereen in Nederland mee te maken krijgt. Zelfs iedereen in de westerse wereld.
Iedereen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar is verplicht om naar school te gaan. Het gaat zelfs nog verder. Indien je op je 18e geen startkwalificatie hebt, ben je verplicht om tot je 21e naar school te gaan om een startkwalificatie te bemachtigen (MBO niveau 2). Dat betekent dat iedereen minimaal 14 jaar gebruik maakt van onderwijs, en dat in de leeftijd waarin kinderen, jonge mensen gevormd worden. In een leeftijd waarin zij heel ontvankelijk en beïnvloedbaar zijn.
Omdat iedereen er mee te maken krijgt is het goed te beseffen dat onderwijs (in mijn optiek) nooit een eenheidsworst kan zijn. Het is goed als er een grote diversiteit aan onderwijsvormen, methodieken en didactieken bestaat. En dat scholen daar een bewuste keuze voor maken. Het is goed dat er scholen zijn die zich bewust richten op de wijk en alles wat daarin gebeurt en op de samenwerking met diverse instanties in die wijk. Maar het is ook prima dat er scholen zijn die zich richten op de wijze van lesgeven. Die zich specialiseren in de traditionele vernieuwingsdidactieken als Montessori, Dalton en Jenaplan.
En scholen die zich specialiseren in het onderwijs voor de nieuwe tijd, de zogenaamde iPad-scholen of O4NT-scholen.
Op deze wijze ontstaat in onderwijs ‘voor elck wat wils…’, kan er een keuze gemaakt worden die recht doet aan de diversiteit van leerlingen.
Diversiteit aan onderwijsvormen en leerlingen maakt ook dat ‘opbrengstgericht werken’ een moeilijk te meten instrument is. Wat meet je? In hoeverre leerlingen in staat zijn aan de door de overheid vastgestelde doelen voor taal en rekenen te voldoen? Of in hoeverre leerlingen in staat zijn toetsen af te leggen? Want hoe meet je of leerlingen communicatief zijn, probleemoplossend vermogen hebben? Kunnen samenwerken? Volgens mij vaardigheden waar een mens veel aan heeft en die zeer noodzakelijk zijn in onze huidige maatschappij.
Omdat iedereen er mee te maken krijgt, wordt onderwijs nog al eens gezien als een instrument tot maatschappijverandering. Dat zou het zeker kunnen zijn als het onderwijs zich ook bewust is van het feit dat problemen die in het verleden zijn ontstaan niet opgelost kunnen worden met de oplossingen uit het verleden.
Wij leiden kinderen en jongeren op voor beroepen die nu nog niet bestaan. Onderwijs zal dus meer flexibiliteit moeten kunnen opbrengen om de diversiteit van leerlingen te kunnen begeleiden. Een inspectie die echter alleen toetst wat de overheid ooit eens heeft vastgesteld geeft geen ruimte voor onderwijsvernieuwing.
De diversiteit aan onderwijsvormen, zowel in primair als voortgezet onderwijs, geeft nog geen garantie dat alle leerlingen er hun plek weten te vinden. En het einddoel halen. Wat dat einddoel dan ook mogen zijn. Achtergronden van leerlingen en hun al dan niet aanwezige cognitieve en/of sociale beperking maken dat er leerlingen zijn die niet kunnen voldoen aan standaarden die door overheid zijn vastgesteld. Deze leerlingen hebben ondersteuning nodig die zij ook in ruime mate moeten krijgen. Omdat zij er recht op hebben wanneer wij met elkaar bepaald hebben dat elk kind van zijn 4e tot zijn 18e naar school moet. Die ondersteuning moet als het kan gegeven worden op de school van keuze. Dus ‘gewoon’ waar het kan en ‘speciaal’ waar het moet.